Ga naar de hoofdinhoud

Vijf richtlijnen voor het ontwerp van multimediaal lesmateriaal

29/09/2020
Tim Surma Onderzoeksmanager

Heel wat docenten aan universiteiten en hogescholen bieden – al dan niet via live-stream – afstandslessen aan hun studenten aan. Leraren in het secundair onderwijs spreken Powerpoints in en delen die via leerplatformen aan leerlingen. Uitgeverijen maken in ijltempo ondersteunend digitaal materiaal bij hun methoden. Er wordt, gegeven de onzekere tijdingen, inderdaad duchtig ingezet op het ontwikkelen van multimediaal lesmateriaal. Multimedia kan in dezen verschillende betekenissen hebben. Richard Mayer (2014) onderscheidt de volgende drie.

  1. Twee (of meer) media devices, zoals een computerscherm en luidsprekers.

  2. Twee voorstellingswijzen (verbaal en beeldend), zoals een animatie met audio.

  3. Twee zintuigen (auditief en visueel), zoals een verhaal met afbeeldingen.

 

Wij focussen ons niet op het strikt technologische betekenis (nr. 1), wel op betekenis 2 en 3. Het hoeft je niet te verbazen, maar mensen leren beter wanneer multimediaboodschappen worden ontworpen op een manier die consistent is met hoe het menselijke brein werkt. Prof. dr. Richard Mayer en een uitgebreid team aan wetenschappers doen al decennia onderzoek naar de leereffecten van verschillende multimediaboodschappen. Ze baseren zich op het feit dat het menselijk werkgeheugen beperkt is in capaciteit, dat beeld en woord via verschillende kanalen worden verwerkt, en dat leren een cognitief actief proces is. Voor meer duiding over deze basisprincipes kan je steeds terecht in Wijze Lessen. Op basis van honderden experimenten formuleerden Mayer & collega’s hun ontwerpprincipes voor multimedialeren. We bespreken vijf vaak gebruikte (maar soms misbruikte) multimedia-principes (op basis van Wijze Lessen) en breiden die uit met extra inzichten.

1. Het coherentieprincipe.

Minder is meer. Beperk de hoeveelheid tekst en beelden tot het essentiële. Overlaad je Powerpointpresentatie niet met afleidende extra’s zoals cartoons of achtergrondmuziek. Al deze extra’s lijken je lesmateriaal misschien minder saai te maken, maar dragen vaak niet bij tot het leren. Meer nog, ze kunnen het leren zelfs bemoeilijken doordat ze de leerling afleiden.

Daarnaast is het aangeraden simpelere beelden te gebruiken, vooral wanneer het doel is dat leerlingen inzicht verwerven in een proces of principes. Met simpel bedoelen we beelden met minder details. Bijvoorbeeld, een tweedimensionale lijntekening is eenvoudiger dan een driedimensionale tekening of een realistische foto (zie onder).

2. Het modaliteitsprincipe.

Bij beelden en animaties kun je beter praten dan er tekst bij plaatsen. De twee visuele aspecten (beelden en tekst) zouden het visueel kanaal overbelasten. Vermijd bij het praten lange, complexe zinnen, onbekende woorden en een te hoog tempo. Bied leerlingen, als het kan, de kans om na de les een video of Powerpointpresentatie in hun eigen tempo te bekijken.

Mag er dan geen tekst in een presentatie gebruikt worden? Uiteraard wel. Woorden moeten in sommige gevallen beschikbaar blijven voor de leerling als geschreven/gedrukte (on screen) tekst, met name wanneer de woorden te technisch (bijv. jargon) zijn, niet vertrouwd zijn voor de leerling, niet in de moedertaal van de leerling zijn, te lang zijn of nodig zijn voor toekomstig (huis)werk van de leerling. Wanneer je bijvoorbeeld nieuwe begrippen toont of belangrijke stappen in een praktijkoefening modelleert, is het belangrijk om woorden on screen te tonen ter ondersteuning. Wanneer de leerling uiterst weinig voorkennis heeft of de leerling een andere taal spreekt, kan het uiteraard ook gepast zijn om on screen tekst te presenteren. Als je alleen woorden op het scherm presenteert (zonder enige bijhorende afbeelding), dan is het modaliteitsprincipe uiteraard niet van toepassing want dan zou de leerling naar een leeg scherm staren. Tot slot kunnen mensen in sommige situaties beter leren van multimediale lessen die een paar goed gekozen on screen woorden samen met gesproken woorden hebben, zoals we bij het overtolligheidsprincipe beschrijven.

3. Het overbodigheidsprincipe.

Wanneer je samen met een beeld zowel gesproken als geschreven woorden aanbiedt, dan kan dit te overweldigend worden voor de leerlingen. Ze krijgen de informatie dan drie keer aangeboden: tweemaal in woorden (wat ze moeten lezen en wat ze horen) en eenmaal in beeld. Voor het werkgeheugen is één van deze vormen van presenteren dus overbodig. Lees bijvoorbeeld de teksten op je slides niet voor. Houd de tekst op je slides minimaal als je erbij wilt vertellen, zodat je leerlingen kunnen luisteren terwijl ze de beelden opslaan. Dit wil opnieuw niet zeggen dat het ‘not-done’ is om tekst op je slide te zetten. Een korte omschrijving of definitie kan wel goed werken naast jouw uitleg. Zorg er dan wel voor dat de tekst een aanvulling is op het verhaal, of hooguit een herformulering van wat werd verteld.

4. Het nabijheidsprincipe.

Hoe dichter woorden bij de bijhorende beelden staan, hoe liever. Dit noemen wij ruimtelijke nabijheid (spatial contiguity). Het beste wat je kunt doen, is ze met elkaar integreren. Bij het presenteren van de woorden in een aparte lijst zorg je in elk geval dat alle woorden op dezelfde slide of bladzijde zichtbaar zijn, en vanzelfsprekend op dezelfde bladzijde als het beeld. Dit nabijheidsprincipe geldt ook voor de tijdspanne waarin je informatie aanbiedt. Dit noemen we tijdelijke nabijheid (temporal contiguity). Bespreek dus een bepaalde vegetatievorm in de les aardrijkskunde ‘terwijl’ je de bijhorende afbeeldingen toont, en niet door eerst te vertellen en daarna pas de afbeeldingen te tonen of vice versa.

Dit geldt ook voor de plaatsing van feedback bij online leren! Wanneer de feedback gegeven wordt op een scherm dat losstaat van de vraag of van de antwoorden van de leerling, wordt het nabijheidsprincipe ook geschonden. Het vereist namelijk dat de leerling heen en weer bladert tussen de vraag en de feedback, waardoor onnodige cognitieve belasting aan het leren wordt toegevoegd.

5. Het signaleringsprincipe.

Benadruk in je slides, je werkbundel of op het bord de belangrijke zaken. Zo stuur je de aandacht naar de cruciale elementen van de les. Dit kan bijvoorbeeld door sleutelwoorden in het vet te zetten, door in te zoomen op een afbeelding of pijltjes te plaatsen. In een video is het uitermate interessant om de oogbeweging van de presentator van de video zichtbaar te maken met een bewegende stip of cursor.

Signalering omvat daarnaast ook het gebruik van koppen, vet, cursief, onderstreping, hoofdletters, een groter lettertype, kleur, witruimte, pijlen en aanverwante technieken om de aandacht van de leerling te vestigen op specifieke delen van het scherm of de pagina. Ook hier geldt een bepaalde matigheid. Als alles moet opvallen, valt uiteindelijk niks meer op.

Mayer en collega’s formuleerden nog tal van andere richtlijnen voor het ontwerpen van effectieve multimediale omgevingen. Meer informatie kan je bijvoorbeeld vinden in het boek E-learning and the science of instruction (Clark & Mayer).

Bronnen
  • Mayer, R. E. (Ed.) (2014). The Cambridge handbook of multimedia learning (2nd ed.). New York: Cambridge University Press.
  • Surma, T., Vanhoyweghen, K., Sluijsmans, D., Camp, G., Muijs, D., & Kirschner, P. A. (2019). Wijze lessen: Twaalf bouwstenen voor effectieve didactiek. Meppel, Nederland: Ten Brink Uitgevers.

Verwante blogs